Frits Schetsken
marieken in die stad antwerpen
Een decennium verder, Antwerpen, september 1980. Samen met Thomas Tindemans en Bert Hellemans start ik een tweemaandelijks tijdschriftje met gedichten, verhalen, foto’s en grafiek onder de
naam ‘Bugatti’. Literaire en culturele tijdschriften zijn nog in volle bloei, in Antwerpen is de primus ‘Tmuzet’ onder hoofdredacteur Rudy Vanschoonbeek – vandaag de man achter uitgeverij Vrijdag.
Na vier jaar stop ik mijn tijdschrift met het juli/augustusnummer 1984. Naast talrijke minder bekende dichters en dichteressen hebben onder meer Rose Vandewalle (zie elders op HSP), Joris Denoo, Tom
Lanoye, Frank Pollet, Nic van Bruggen, Frank Albers, Patrick Bernauw en Marc Reynebeau bijdragen aan de schone letteren geleverd, terwijl Jan Bosschaert en Jan Vanriet de beeldende inhoud mee
verrijken.
Als uitgever kreeg ik nogal wat gedichten toegezonden - iedereen mag ook rekenen op een uitvoerig antwoord. Je selecteert zo werk van anderen en dan wil je wel eens weten of je eigen schrijfsels de
toets der kritiek kunnen doorstaan. Die gelegenheid komt van de (ademhalen) Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, dat in 1980 de poëziewedstrijd ‘De stad is poëzie’ uitschrijft.
Goddank (!), ik behoor tot de elf geselecteerde inzendingen met het ellenlange ‘Marieken in die stad Antwerpen’. Maar ‘kunstenaar’, dat voel ik me nog steeds niet …
Marieken in die stad Antwerpen
Wie niet weg is is gezien.
Dit is de derde dag dat gewacht wordt op droogte.
Lijn twaalf snijdt dwars door druipende bossen
een kaarsrechte spoorweg
waarlangs de reiziger het blikveld wordt ingevoerd.
Daar waar de trein het trager ritme inremt
verschijnen vage vormen van havens en huizen,
de eerste signalen van een naderende stad.
Sproeiende watersluiers beperken het panorama
tot straten zonder schaduw
en daken zonder zon.
Is dit de stad uit de verhalen van het thuisland?
Antwerpen is vandaag koud en verkouden.
En in het vale hotel voelt Marieken zich vreemd
verloren gelopen.
De avond valt vroeg
en kroeg na kroeg
ontsteekt de lichten
langs de De Keyserlei.
Slierten rook
drijven rijen gezichten
guirlandend voorbij
achter glas.
Iedere plas
weerspiegelt schichtige lampen
van auto’s en vochtige dampen
beklimmen gevels vol neon:
Calypso, Ambassades, Odeon
’t leven wordt een film
zonder pauze, zonder onder-
titels ook
’t leven wordt een film
en je speelt er zelf in mee:
Calypso, Ambassades, ciné.
Ten slotte laat de tram de stad aan taxi’s
en Marieken van verre is moe
maar al veel minder ’n vreemde.
Een ruk aan het koord
en Antwerpen dooft uit voor uren.
De morgensymfonie vol zon
streept de straten met stralende banen
tot notenbalken voor verse geluiden.
Ruspend op die raspodie
heeft ’t kind ’n kind gevind
en dag en lach
getracht te zeggen
en handje-geef gedaan
en kijkend blijven staan
zie mij, ik stap voortaan!
Maar struikel, oeps,
en val
- da’s al.
Aan elke zakdoek zit een moeder.
Oostenwind.
Vroege vakantiegangers.
Zwermen meeuwen vallen cirkelscherend
schampend de lucht op vleugellengte
van gerichte gezichten.
De rivier stroomt traag, leeg
en breed naar het westen op weg,
karkassen van schepen
beklotsend.
Toeristen staan stil,
strak als achter hen het gehelmde beeld
hoog en verlaten op het zuiderterras.
Witte wolken zich langs de hemel
haasten als paarden op hol.
Ver strekt voor hen ’t overland
zich over het water,
’t rustige land van weleer,
thans ’t duizend dozenterrein
herkend door ’t kind in de reus.
Hun blik meet de verte,
drinkt in gulzige teugen
elk uitzicht naar herinnering.
Dan keren zij de rug
en dalen af
naar ’t kleine geweld van de stad.
Stadswandeling.
rechts:
- het oude mannenhuis
helaas gesloten wegens dringende
herstelwerkzaamheden. De waardevolle
collectie bewoners werd voorlopig
opgeslagen in de stadsmagazijnen.
daarnaast:
- het krankzinnige kinderenhuis
project van de n.v. Vooruitzicht
in het kader van de herbevolking
van de binnenstad.
linksachter:
- het oude vrouwenhuis.
Zij is er nog.
Daar was eigenlijk niet op gerekend.
De dokter had haar dagen geteld
maar vergat haar de uitkomst te zeggen.
Haar spreken is op haar schrijven gaan lijken:
beverig-bang in wanhopige raadsels.
Tweemaal per dag is het bezoekuur.
Dat duurt lang
want stilte zegt zo weinig.
Tweemaal per dag is het bezoekuur.
Vroeger kwamen dan de herinneringen
aan nóg veel vroeger.
Tot op een dag ook haar herinneringen
wegbleven.
Zij is er nog
en morgen is er weer een dag.
‘Waarom?’ vraagt zij zich dikwijls af.
Storm in zicht –
Wolken filteren de zonspot tot flou
blaaskaken steken de koppen vol donder
Vanonder!
vrouwen met kinders, mannen op karwei
’t dreigt!
kwartieren sluiten luiken, jaslozen haasten voorbij
grijs dekt de hemel schrikkelijk-snel toe
en ’t licht
valt omlaag.
Overvallen door de eerste vlaag
vlucht een vrouw gebouwen binnen
en beschutting.
In deze veiligheid is elk geluidsbaken
voorgoed geweken
dit is SSST, het museum voor stiltes:
tien
sprakeloze stiltes
en elders
verbannen stiltes
de doodse stiltes
in de kelders.
‘Het is verboden de stiltes aan te raken
of te verbreken.’
later
buiten – van elk stormgeraas weer vrij
aarzelt even nog Antwerpen’s adem
dan ratelt een tram de stilte
aan stukken
sein om de stad los te laten
leven komt uit verre straten
op-rukken
hoorbaar – dan oorverdovend nabij
wordt de stormstilte afgeschud
alles beweegt weer naar behoren
zo bezien
enkel sijpelt nog bij elke put
het glazen water.
Bericht aan de Bevolking:
“Breek buiten
de lentehuiver
verliet ’t land.”
terrassenavond
stoelspiralen om-
kransen de kathedraal
kasseien geklakker
rinkinkelende pinten
en roezig gemoes
zwijgende meerderheid
opmerkelijk aanwezig
dan
klankt de zanger
nee, Marieken zal geen
slaap bereiken vannacht
gans de stad lacht
en al wie niet weg is
die heeft het gezien.
© foto: Danielle Janssens
Concrete Townscape (detail) - Tom Zwaan
(Uit Bugatti n° 14 - mei/juni 1982))