Roger Nupie
ruth miller
Gedichten van de Zuid-Afrikaanse Ruth Miller (1919-1969) verschenen in talrijke tijdschriften en
bloemlezingen in en buiten Zuid-Afrika, waar zij al snel werd beschouwd als een der meest
vooraanstaande moderne dichters. Tijdens haar leven verschenen slechts twee dichtbundels:
"Floating Island" (1965, bekroond met Ingrid Joker Prize) en "Selected Poems" (1968). Beide
bundels werden samen met ongepubliceerde gedichten, twee radiospelen in versvorm, een
kortverhaal en een essay, opgenomen in "Poems, Prose, Plays" (1990), samengesteld en ingeleid
door haar literaire protegée Lionel Abrahams.
Hierbij een selectie van de gedichten die Roger Nupie uit deze laatste publicatie vertaalde.
PENGUIN ON THE BEACH
PINGUÏN OP HET STRAND
Vreemdeling in zijn eigen element,
Zeeslachtoffer, de gestrande mannequin
Waggelt in zijn jaspanden op maat. Olie
Heeft een diepe commerciële vlek gesmeerd
Op het onderpand van zijn hemd. Vies, grijs,
Belemmert het de gladheid. Maar al te goed
Kan hij het verleden weer oproepen, om zo omzichtig te zijn:
Kijk hoe hij de golven instapt. Hij huivert
Onder het schuim; schuift, glijdt uit op het natte zand,
Ontsnapt naar droogte, schaarste, in een witte waterval,
Onwillekeurig verliest hij wat glans op de schouders.
Handen duwen hem terug de zee in. Hij staat
In gepijnigd en stil vermaan.
Eens kende hij een zonverlichte, overslaande gladheid,
Maar diep binnenin het kleine heuveltje in zijn hoofd, en donker
Behoudt hij het beeld: Olie op zee,
Groen dat glad maakt, zwarte lasso's van slib
Die de branding bij de mouw leiden met een bevlekte sjaal.
Hij huivert nu van de handig wijkende golf,
Draait zich om en sukkelt voort naar het gele zand,
Onuitsprekelijk behoedzaam, triomfantelijk triest.
Hij is onmetelijk wijs: hij vertrouwt niemand. Zijn zintuigen
Samengeklit door ervaring. Hij eet
Vis uit de hand van zijn Redder, en het smaakt zwart.
TRAPEZE
TRAPEZE
Wij tweeën vormen een menigte,
Een wemeling van gezichten,
Een rimpeling en een vloed
Van stemmen.
Geheimen zijn zacht, maar gelach
Laat het schitterende circus weerklinken.
Het brood en de wijnen komen later:
Nadat we vrede hebben gesloten
Met de bonte kudde, hese
Toeschouwers van onszelf, die onze
Gevaarlijke slingerende sprongen
Boven het maas bekijken.
Zal het net houden als we loslaten?
Maar bij de laatste sprong
Raken onze handen, grijpen vast.
Hoog boven ons, in een tent
Van touwen, volgen de hete lichten
In parabool, de hellende
Bleekheid van onze honderd gezichten.
Ze bewegen. Ze houden hun adem in.
Maar wij tweeën schitteren
Op het kleine platform. Veilig
Boven het gefluister
Van onze dood.
ASPECTS OF LOVE
ASPECTEN VAN LIEFDE
I
Groene dingen groeien op de verkeerde plaatsen.
Ze ruiven in de klemtoon
Op nullen in de som.
Liefde is geen logicus, hoort het argument
Minzaam aan, nooit om te profiteren
Op Socratische wijze,
En laat groen uitschieten op uitheemse stenen.
II
Liefde? We zouden haar moeten smoren
En de schoorsteen induwen -
Zei hij, half gemeend.
We weten nu wat hij van plan was:
Om liefde te vinden aan hun deur,
Op een koude nacht, zullen mensen - als ze slim zijn -
Haar in de schoorsteen de rook induwen alvorens
Ze tegen hen jammert met zo'n gebald verlangen
Als het betekenisvolle extatische verlies
Dat in het rustige huis wordt binnengebracht.
III
Op een hoge heuvel in de koude wind
Op een dag zonder zon
Bracht je mij een vogel die zijn momenten als gier
Trachtte te herroepen. Hoewel ik bang was
Voelde ik hoe zijn warmte mijn opgeschrikte hand ontsloot.
THE STRANGER
DE VREEMDELING
Het licht misleidt de zintuigen -
Dichte donkere dingen - die de eerste les
Niet kunnen verleren, de harde
Realiteit van de ongekuiste versie.
Toen ik Cavenish Road opkwam, in de late avond, zag ik
Onder een lantaarnpaal, in de hoger gelegen hoek,
Zijn voeten tegen de flank van de oplichtende heuvel -
Blote benen schrijlings - een Japanse Samoerai.
In de schaduw van de lamp kijkt hij woest
Naar onzichtbare, onoverwinnelijke legioenen,
Hun tanden ontbloot, flitsend gebogen metaal,
Drift in de ogen, zout, bloedend
Klaar om te flitsen, te bewegen als een slang, te steken -
Geschiedenis te brengen in de rustige straten van de voorstad
Waar het gras groeit en de rode lelies
Als bloed openbarsten.
Samoerai? Men zou gek zijn
Dat te denken. Kijk opnieuw: het is slechts de oude
Afrikaanse schoonmaker, in de late avond, kalm,
Loom, vredig, bescheiden, de handen in rust.
Voorbijgangers tikken hem minachtend aan,
Zijn hem evenmin erkentelijk als ze dat zouden zijn
Voor de Samoerai in hun eigen bloed
VOICEBOX
STROTTENHOOFD
Ik ken haar al van toen ik nog een kind was.
Ik herinner me haar in het schijnsel van een ochtend
Met haar eerstgeborene in het ongelooflijke bed,
Haar steppen die zich vlak uitstrekken aan de witte horizon
Langs het voorgebergte van de twee dikke hoofdkussens,
Een voor met gleuven van valleibenen en lendenen;
Bijbelse geboorte van het donkere vochtige bont,
Het gebarsten ei van baby' s schedel die herhaalt
"In, uit adem; behoed me voor het kwade
Ik ben ei-dun, wees me genadig Heer."
Ik herinner me haar als niet te neuken,
Ik die als tiener de nutteloze vader aangaapte
Die er nu en dan rondhing, beschaamd als een oude stier.
Zaligheden vulden elke scheur van de lucht,
We dreven, zij en ik, op geopenbaarde betekenissen.
Zelfs het zakje van de baby kon niets meer morsen.
Verleden week stapte ze de ballingschap in.
Ze is op weg naar een afgebakend Siberië.
Het vlies dat opzichtig de tere keel opsmukt
Is stervend of dood - het onderscheid hoort de Tijd toe.
Maandenlang heeft ze niet gesproken, tenzij fluisterend.
Weldra zullen ze het kleine speelgoedje wegnemen
Het fragiele mechanische speelgoedje dat zegt - ik ben,
Ik wil, ik moet, ik zal - het lied dat elke zanger
Met zijn polsslag zingt.
Beest bromt, hond blaft, kat jammert.
De dronkaard vloekt onverstaanbaar in het donker.
Maar zij die zo zacht als melk is
Moet in de ziekenzaal liggen als een baby en de adem verslaan,
strijdend tegen het verstokte graniet van onze stemmen.
Morgen zullen we het spek bestellen, denk aan de eieren.
Als we de schedel van het ei in de pan kraken
Zullen we naar de pure aardbol kijken die uit Gods hand groeit
En hem prijzen voor al zijn weldaden.
Nu moeten we onze handen op haar keel zetten,
Kloppen als op een schedel, om het gorgelend druipende smoren
Van een gegroefde kaars te horen.
In het vleermuiszachte hol waren we bang
En dwongen we het woord eruit – Verdomd! - de duisternis in.
Nu zijn we bang in haar binnen te dringen.
We blijven buiten aan de ingang en hebben het dwaze verlangen
Om, voor de eerste keer, vuur te maken,
Om, voor de eerste keer Kom, te roepen.
Beest bromt, hond blaft, kat jammert.
Misschien zal ze leren knikken, het hoofd buigen,
Opgooien als een circuspaard; misschien zal ze geduld oefenen
Om met een vochtige doek de angst van onze monden te vegen
Alvorens we haar op de brekende lippen kussen.
VOICE.SILENCE.ECHO
STEM.STILTE.ECHO
De stem spreekt. Echo beantwoordt echo's. Maar
Wat zegt de Stilte? Wat zingt de zanger
Dat nauwkeuriger en puurder is
Dan de stilte nadat de echo's weggevallen zijn?
De stilte is zo vastberaden en voorgeschikt
Als het geluid. Echo is het ongekende,
Wie kent zijn boog, zijn monding, zijn afgrond,
Welke verzonnen gootsteen fluistert met een sisklank,
Welke zwevende arabesk maakt zwerfstenen
Gracieuze noten van kille sopranen, Kyrie en Credo.
Wie zal bepalen wat de echo is?
Is het een stem die aan een stem hangt als een draad
Zwiepend, zwaaiend, een spin; of een schaduw
Neergeworpen door een zuil, de duisternis op de pracht,
Of iets kloppend als een hart in het woud?
In trilling en beweging, haar bewogen behoefte.
Ik ben het instrument, ik
Ben het timbre, de rilling.
Ik beantwoord als ik antwoord
En al zoekend, ontdek.
Ik ben de ruimte, de pauze
Waar de trillende splinters zich verdringen,
De verstilde vleugel van de mot, wiens tule
In de witte stilte staat.
Ik ben het kind dat geboren is
Uit sterke vader, bleke moeder.
Mijn stem, prachtig of wanhopig
Hebben zij geschapen. En verstikt.
Stemmen kondigen hun komst
Aan en aan, hun afspraken
Hun sluwe bevestigingen en ontkenningen.
In evenwicht, in contrapunt, treffen ze
Elkaar op de stijgende trap.
Ze vertellen wat kan verteld worden en zinspelen op de rest,
De wapperende vlam een kaars, uitwaseming in het gewelf
Van de hersenen, in de crypte van het hart, in de beenderen
Van de kolommen en pilaren en naven. Maar
Als de echo wegsterft, dan de Stilte.
In stilte wordt het gebed tenslotte uitgesproken.
Of het gehoord werd of niet is een zaak
Van wonderen en voortekens, want het zal aantonen
Of God al dan niet luisterde. Luisterde Hij? Hoor je de echo
Van Zijn onmetelijk antwoord niet, dat Nee echoot.
Maar
Als God hier is en God liefde is
(Wiens Nee we verkiezen voor Ja te nemen)
Van wiens Stem is die van God de echo
In Stilten van welke afgrond?
Omslagfoto Poems, Prose, Plays