  Het Stille Pand (2006-2021)   Het Stille Pand (2006-2022)   Het Stille Pand (2006-2023)   Het Stille Pand (2006-2023)   Het Stille Pand (2006-2021)   Het Stille Pand (2006-2022)   Het Stille Pand (2006-2024)
Roger Nupie omgeploegde aarde
OMGEPLOEGDE AARDE met samples uit “Het Kindeken Jezus in Vlaanderen” (1917) van Felix Timmermans
4   In deze zoete schemering luistert de stilte naar zichzelf.  Appels glimmen in de lommerte  van de bomen, witte zomerrozen  kwistig uitgespreid, nat van de dauwdruppels. Hoe het haar beroert & bereist  als het weelderig hart van het orgel  opent. Kolenleurders & boeren  houden hun karren stil. 14   Met zijn rijkbepluimde hoed, gezeten achter het glanzige bier aanschouwt hij haar schoonhalzigheid. Later, bij de open staldeur & de broeiwarme schaduw  der stille bossen in de verte:  stilfluisterende woorden.  Verder alleen maar hitte & stilte  over de hele wereld, innige zielsvrede.
15 Op deze laaihete dag wordt zo meteen een uitbundig maal met veel grote wijnen opgedist aan de klimopbegroeide muur rond de vijver waar twee zwanen blanken. In de verte: heidepurper, donkerheid der mastbomen. Daarboven: de hemelschedel die pleisterwit gloeit. Tenslotte: groen goud van de uitgaande dag.
1  Laat ons bij deze avonddaling bidden in de late zondagstilte. De parelmoeren hemel kleurt fluwelig zwart. De manesikkel overlommert de avondeenzaamheid. Als de dag in de lucht komt gaan we in de sneeuwstilte de landen langs & leven we het witte leven voort. 2   De wereld is omhangen  met zalige zielsgewaarwordingen:  heidepurper, geraniums voor ’t venster,  goud van boterbloemen, winterperen.  De koffiemolen kriept & sjirpt, we eten lange tarweboterhammen & warme boekweitpap. De vogels zingen hun blijde talen. De horlogiekast tiktakt  eentonig. 3   Het was stil alsof er niets  & niemand was. In de nanoenstilte gonsde  een zeis in de gele korenverte. Leeuweriken in de blauwe lucht, maaiers in de beemden, nat  van de dauw. Morgen rijst  de zon door een wolkenscheur  over de frisse, besmoorde  ochtendvelden. 5   Onder de bleke wasgele lucht  ligt de wereld stil in sneeuw. Het vallen van de avond  is van een onbestemd verdriet: goede woorden houden  zware kommer verborgen. Weet: wie verdriet  maakt om een ijle niet,  wordt gestraft  met klein vuur. 6  Een raaf wiekt neer, peutert  in een besneeuwde kool & vliegt met scherp gekras  terug in de oude notenboom. Zwijgend & zwart wieken grote  kladden kraaien over de  velden neer. Wie zag ooit zoveel wilde zwanen  in de lucht wegtrekken  tot ze een stip  in de witte verte waren? 7  De zon zakt in een mauve  nevel achter de bomen. In de herbergen worden  de lampen ontstoken. Het aanstuwende  wolkengevaarte verkleurt  van louter loodgrijs  tot fijn asblauw.  Buiten blijft de sneeuw  nog grijs-wit. 8   Zie mijn vlees & bloed waarin Hij  zijn parelmoerig licht heeft gelegd. Verschijnt hij met gulden haren, groengewaterde mantelplooien, trillende vlammenvleugelen? Alle dingen zijn duister, de sneeuw  het enige licht in de nacht. De stilte der velden, de oneindigheid der hemelen. Hoe simpel het water. 11   Een zwoelte zijgt neer uit de grijsgele hemel, over het bruinrood van de daken,  het leiblauw van de toren, op de hoeve met de kromme knotwilg. Tegen de uren van de noen:  de ijle, witte woudstilte die hem omringt & overwelft,  zoet als de weemoedige dromerijen  over zijn kinderjaren. 12   De morgen schuift opnieuw  over de aarde. Het licht zeeft koppig  door de ijskoude mist. Stilaan verijlt  de maagdelijke blankheid  van het bleekberijmde veld. In de verste verte  speelt een zoetzagerige  harmonica. 13  Ginds ligt de oneindige, grote zee,  effen donkerblauw als een avondhemel. Op het platte strand legt ze  een ruisende kam van sneeuwwit schuim,  die eeuwig ruisende, oneindige  zondagzee. In de blonde duinen versmolten & verdwenen  wandelaars op een avond  die nu land & zee  verborgen houdt. 9   Vervuld van goddelijke aanraking voelt hij de verhevenheid  van het ogenblik met zijn ziel  als met zijn vingers: ongekende heerlijkheden, verwondering & verheuging. De wereld zal van aanschijn  veranderen, het vleesgeworden  licht zal de ruimten  & het mensdom vervullen. 10   Al had hij het al zeventig keer  winter zien worden,  hoe dit zachte blauw  der heuvelen hem verwondert, de zilveren noenzon, de vettige  klonten omgeploegde aarde,  het geschitter op de rap lopende  wateren, het loglangzame,   dreunende geweld  van een onweder.