Roger Nupie
de stilte over de landen
DE STILTE OVER DE LANDEN
met samples uit “Pieter Breugel” van Felix Timmermans
1.
Hij stapt in de schemer
over de sneeuwheuvels
naar huis. Stilte over de hoogtes
& de laagtes, de uitzichten,
de doorzichten. Zielenzalig
ziet hij bij de ochtendkabbeling
een lichtere lucht
in de handpalmen
van de dalen.
3.
Hij fleemt haar boezelaar,
de welving van haar borst,
blank als hagel, kust haar
koralen lippen. Voelhorentjes
als sneeuwklokjes, langbewimperde,
zwarte ogen, witte, malse hals.
De zon kreunt over ’t stille land,
zoals hij met zijn tovergodinneke,
dat hen opheft van de grond.
.
2.
Bij een kristallen vrieslucht
zucht de stilte over de landen,
de zachte, oneindige heide
met mastbossen. Zijn hart
gaat open als een venster,
in zijn oog schittert een
lachend licht: snel zullen
zich zeven schone dagen
openvouwen over de wereld.
4.
De aarde is een kwade bol
met een vingerdunne schelp,
waarbinnen de hel roffelt
in de proppensvolle herberg met
afzuipersgepeupel, kunstenaars,
schelders, schilders, schimpers,
stommeriken, straatopraapsel,
tafelschuimers, vloekers,
zolderpissers & zuipeniers.
5.
Zo gaat het, eeuwig
& zonder ophouden:
brandstapels, de kwade hand,
gejank, gejammer, getwist,
gevecht, hongersnood, oorlog,
pest, plunderaars, roversbenden.
Om er van in de bergen
te gaan wonen, eenzaam
als een kluizenaar.
6.
Een verdrietkrop verstopt
zijn keel, eenzaam middelpunt
in de oneindigheid,
vergeten & verlaten. Zo
ondergaat hij zijn tijd,
zoals een boom de herfst
ondergaat, wetende:
wat het hart opzweept
verschijnt & verdwijnt.
7.
Bij de Schelde-bocht,
blinkend & vol schepen,
komt de zon op als een ongekende
blijdschap boven de wereld.
Er wordt gedanst, gedronken,
gerakkerd, gesmuld, getouterd,
gevreeën, gevochten & gezongen.
Aan de horizon een koorknaap
die een brandende flambouw draagt.
8.
Gelukkig verdriet van de dolaards
& zwervers, genoeg getergd
& gejudast. Tijd voor zoete
verdoving: doorhonigd bier
dat zuiver in het hart
zinkt, vlezen & vlaaien.
Ondereen & overhoop:
het verlangen naar de verten
in hun hart.
9.
Wat hij had gezien
in zijn gedroom:
dorpen met hoeves,
kerktorens, molens
op de heuvelruggen,
wolkentoppen omheiligd
met goud. Nergens een mens
te bespeuren. Alles pluimstil.
Evenwel veel sneeuw.
10.
Hij stapt in de grootse
nevels over de heuvels
naar huis. De maan
hangt boven
in de wolkenstilte.
Donderkolommen
op komst, maar laat ons
deze ingetogen innigheid
voor eeuwig heiligen.