Als in 1789 de Franse Revolutie storm loopt tegen gezagshebbers die ver boven het volk staan, worden alle baronnen, graven, hertogen en koningen meteen weggeveegd. En ook god mag gaan,
gebruik je eigen verstand. Begin 19de eeuw hebben dus zowel de katholieke Kerk als god veel van hun dominante plaats in de samenleving prijs moeten geven.
Nog in de 18de eeuw is de interesse voor de oude cultuur van de Grieken sterk toegenomen. In 1748 wordt Pompeï opgegraven, de in 79 na Christus door lava van de Vesuvius bedolven Romeinse
stad. Kunstenaars en geleerden reizen erheen om de archeologische vondsten te bewonderen en vandaar wordt naar Griekenland gekeken, waar de oorsprong van de Romeinse cultuur ligt. Men wil niet
langer de tierlantijnen en krullen van barokke kerken en paleizen, maar de veel sobere en rechtlijnige tempels van de klassieke Grieken worden weer hip. Classicisme wordt de stijl waarin
overheidsgebouwen worden opgetrokken: brede gevels, in het midden een portiek met Griekse zuilen onder een driehoekig dakje (fronton), links en rechts vleugels met rechthoekige vensters, een
horizontale band langs de dakrand (kroonlijst).
Toch is niet alleman enthousiast over die nieuwe maatschappij. De slagzinnen van de revolutie klinken goed, de praktijk levert niet het verwachte resultaat op. Sommigen denken met heimwee aan de
dagen waarin god het hoogste gezag was, waarop een mens kon terugvallen bij vragen over goed en kwaad en bij de eeuwige vraag naar de zin van ons bestaan. Rondom ontstaat een industriële
maatschappij, waar handwerk en de daaruit voortvloeiende trots en voldoening over eigen inspanning worden vervangen door anonieme massaproductie met karakterloze machines. Het werk van
vrijgevochten ondernemers, die steeds grotere ruimten nodig hebben voor hun almaar uitbreidende bedrijven. Architecten kunnen hen vaak niet helpen, zij hebben op school niets geleerd over de bouw
van fabriekshallen. Daarom zijn het vooral ingenieurs, die dankzij nieuwe bouwmaterialen als ijzer en glas en aangepaste technieken het industriële landschap vormgeven. Onderdak voor machines,
voorraden en als laatste bekommernis, ook voor de arbeiders, daar is het ondernemers om te doen. Aan een mooi uitzicht wordt pas later aandacht besteed, wanneer 'imago' een rol gaat spelen.
Vanuit een katholieke burgerij komt er een tegenbeweging op gang, waarin een terugkeer wordt bepleit naar een maatschappij waarin kerk en godsdienst opnieuw centraal staan. De middeleeuwen
worden als voorbeeld gesteld, zowel wat betreft bestuur als het uitzicht van gebouwen en voorwerpen die je dagelijks omringen. Zij die naar zo'n samenleving willen terugkeren worden ultramontanen
genoemd, letterlijk 'over de bergen', hier de Alpen vanuit het katholieke Rome bekeken.
In Brugge vestigt zich in de 19de eeuw een flinke kolonie Engelsen, aangetrokken door het romantische stadsbeeld. Een van die Anglo-Belgen is architect Thomas Harper King, die een boek over
gotische architectuur van zijn landgenoot Augustus Welby Northmore Purgin vertaalt in het Frans en uitgeeft in Brugge. Purgin linkt gotische bouwkunst aan kritiek op de 19de-eeuwse industriële
samenleving en prijst voor allebei het middeleeuwse voorbeeld aan. In Frankrijk vindt architect Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc de gotiek een rationele en evenwichtige bouwstijl, omdat b.v. een
spitsboog stevigheid biedt, samen met een gemakkelijke methode om te overwelven. Hij bundelt een schat aan informatie over gotisch bouwen in een negendelig naslagwerk en voert restauraties uit van
middeleeuwse bouwwerken, zoals de stadswallen van Carcassonne en koppelt er zijn eigen theorieën aan. Voor hem komt het erop aan de geest van een middeleeuws gebouw te herstellen of zelfs
alsnog te creëren, wanneer het gebouw destijds niet af is geraakt.
Die tijdgeest wordt opgepikt door Jean Baptiste Bethune, sinds 1845 in Brugge actief en daar in 1854 een eigen glazeniersatelier opzettend. In 1858 verhuist Bethune naar Gent, waar in 1862 de eerste
Sint-Lucasschool wordt gesticht. Na Gent volgen Sint-Lucasscholen in Doornik, Lille, Brussel en Luik. In deze katholieke kunstscholen worden de ultramontaanse ideeën uitgedragen aan hele generaties
jonge schilders en architecten. Nieuw-gotische gebouwen worden door deze vaklui ook voorzien van meubilair, kerkzilver, wandschilderingen en beelden. En het blijft niet bij kerken, ook stadhuizen,
postkantoren, scholen en woningen gaan er uitzien alsof ze eeuwen eerder zijn gebouwd. Een groot deel van het 'middeleeuwse' Brugge dateert uit de 19de en 20ste eeuw. Deze neogotische
architectuur krijgt een stevig steuntje in de rug, wanneer in 1875 Pieter Van Kerkhove in een architectuurwedstrijd de eerste prijs haalt met zijn ontwerp voor een nieuw stadhuis te Sint-Niklaas. Het staat
er nog altijd, compleet met belforttoren, een typisch middeleeuws attribuut.
Is neogotiek nep, een slappe nabootsing van 'goede oude tijd'? Dat niet, de architecten zorgen voor grote kwaliteit, doordat ze gedegen studies maken van zowel middeleeuwse bouwwijzen als
eigentijdse constructiemethoden. Dat gaat gepaard met een diepgaande kennis van zowel lokaal gebruikte bouwmaterialen, als van toen gloednieuwe toepassingen met glas en metaal. Omdat hun
gebouwen veel sneller tot stand zijn gekomen dan de middeleeuwse voorbeelden, ziet een neogotische kerk er in zijn totaliteit gaver uit dan een middeleeuwse kathedraal, waar je stijlwijzigingen ziet, die
tijdens de decennialange bouwperiode zijn opgetreden. Bij neogotische kerken blijft vaak de baksteen zichtbaar aan de buitenzijde en wordt dus ook voor versieringen gebruikt, terwijl middeleeuwse
kathedralen doorgaans met natuursteen worden bekleed, of helemaal uit natuursteen zijn opgetrokken. Maar dat materiaal is nogal duur en zo'n neogotische kerk staat er in enkele jaren, zodat je de
kosten niet over een halve of hele eeuw kunt spreiden.
Er zijn zoveel neogotische kerken omdat deze stijl samenvalt met een aangroei van de bevolking dankzij betere hygiëne, zodat minder mensen vroeg sterven. In de nieuwe kerken wordt vaak een stuk
van de oude middeleeuwse kerk opgenomen.
De neogotiek blijft nog een tijd gebruikelijk tot halverwege de 20ste eeuw. Vooral bij de heropbouw van oude steden na Wereldoorlog I in de jaren ’20 is er veel ‘middeleeuws’ gebouwd om de burgers
hun vertrouwde stadsbeeld terug te schenken, vaak mooier en gaver dan het ooit was geweest.
De binnenkant van veel neogotische kerken is later ingrijpend gewijzigd. Wandschilderingen worden achter kalklagen verborgen, beelden weggenomen; alles moet van paus Johannes XXIII in de jaren
'60 soberder, om zo het geloof weer dichter bij de mensen te brengen. Voorbeelden van intact gebleven neogotiek vind je in de Antwerpse Sint-Joriskerk of de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Sint-Niklaas.
De laatste jaren wordt de neogotiek omwille van de vakbekwame bouwkunst, de uitstekende decoratiekwaliteit en het typisch 19de-eeuwse tijdsbeeld sterker gewaardeerd dan voorheen. Een toenemend
aantal gebouwen uit die periode wordt als monument beschermd.