Johannes Gutenberg wordt tussen 1393 en 1404 in Mainz geboren als zoon van textielhandelaar Friedrich Gensfleisch zur Laden. Deze familie behoort tot de lokale patriciërs en bewoont een groot huis
dat Hof zum Gutenberg heet. Johan zal later zijn familienaam Gensfleisch zur Laden veranderen in Gutenberg. Er bestaan geen afbeeldingen van Johannes die gemaakt zijn tijdens zijn leven, alle
bestaande portretten zijn dus verzonnen interpretaties.
De Mainzer patriciërs hebben regelmatig ruzie met de lokale ambachtsgilden omdat zij geen belasting en geen tolgeld hoeven te betalen. Wanneer dat hoog oploopt, ontvluchten de patriciërs de stad om
na een afkoelingsperiode weer terug te keren. Johannes – in Mainz bekend als Henchen – heeft dat aan den lijve enkele keren meegemaakt tijdens zijn jeugd en zo is hij rond 1428 in Straatsburg
terechtgekomen. Hij voelt er kennelijk weinig voor om weer naar Mainz terug te keren en blijft meer dan een decennium in Straatsburg wonen en werken. Blijkbaar was Johann opgeleid tot goudsmid,
want hij heeft een inwoner van Straatsburg het polijsten en slijpen van edelstenen geleerd. Maar hij zet ook met enkele geldschieters de productie van pelgrimstekens op. Uit een legering van lood
worden die gegoten en voorzien van een spiegeltje. Ze zijn bedoeld voor een grote bedevaart naar Aken in 1439, maar die wordt plots uitgesteld, wat een financiële strop oplevert omdat er al enkele
tienduizenden tekens zijn vervaardigd.
Daarnaast hebben Gutenberg en zijn zakenpartners ook stappen ondernomen om teksten op een efficiënte en praktisch bruikbare wijze te drukken. Veel boeken worden in die dagen enkel gekopieerd
door overschrijven met de hand. Weliswaar was er de blokdruk, waarbij een complete tekstpagina in spiegelschrift wordt uitgesneden in hout, waarna een afdruk kan worden gemaakt door papier op het
met verf ingesmeerde houtblok te leggen en daar stevig over te wrijven. Maar bij een boek wordt dat natuurlijk een tijdrovende bezigheid, met veel kans op het maken van fouten, die dan niet meer te
verbeteren zijn.
In Korea was reeds een poging gedaan om met losse metalen stempels met op elk een ander schriftteken tot een handiger procedé te komen. Maar een karakteralfabet telt zoveel verschillende tekens,
rond de tienduizend, dat drukken op deze wijze onbegonnen werk is. Na de invoering van het Hangul-alfabet door koning Sejong was het aantal karakters sterk beperkt, maar dat gebeurt pas in 1444,
juist op het moment dat ook Johann Gutenberg met losse letters experimenteert.
Gutenberg combineert het idee van het blokboek, waarbij een hele pagina ineens wordt gedrukt, met de stempelmethode waarbij met losse letters wordt gewerkt. Hij gebruikt daarbij een kader om die
losse letters bijeen te houden en vult witruimten op met lood dat lager ligt en dus geen afdruk op het papier nalaat.
Als drukpers wordt gekeken naar het soort machine waarmee al zowat een eeuw papier wordt gemaakt. Die moet wel aangepast worden om het zetsel op zijn plaats te houden bij het persen. Er is een
zoektocht naar de juiste loodlegering aan vooraf gegaan, om tot letters te komen die niet te snel afslijten en dus veelvuldig gebruikt kunnen worden. Nu waren er in Straatsburg klokkengieterijen, waar al
letters gegoten werden, waarmee dan teksten op klokken aangebracht werden. Ook boekbanden werden soms voorzien van titels, die er met stempels werden ingedrukt. Johann moet bovendien het
juiste type inkt zien te vinden. Met inkt die met water is samengesteld werd het een knoeiboel. Uiteindelijk blijkt met lijnolie gemengd met roetzwart het gewenste resultaat te geven. Na al die
experimenten kan er dus gedrukt worden, vermoedelijk aflaatbrieven en ander gebruiksdrukwerk voor kerkelijke en wereldlijke overheden.
Gutenberg vertrekt in 1448 terug naar Mainz en vindt daar een geldschieter in Johannes Fust. Die leent hem tweemaal 800 gulden, grote sommen, want een flink huis kost in die dagen in Mainz 500
gulden. Rond 1450 begint Johann aan zijn grote project, het drukken van een volledige Bijbel in volkslatijn, het Vulgata, op 1282 pagina’s. Dat betekent een lange voorbereidingstijd, want er moeten
flinke hoeveelheden lettertekens worden gegoten om verschillende pagina’s tegelijk te kunnen drukken. Zes zetters zijn bijna twee jaar bezig met de tekst, twaalf drukkers werken anderhalf jaar op zes
persen om alle bladzijden te drukken. Uiteindelijk leidt dat tot een oplage van ongeveer 180 stuks, waarvan er veertig op perkament en de rest op papier worden gedrukt. Gezien de hoge
productiekosten worden deze Gutenbergbijbels kostbare boeken: 50 gulden voor de versie op perkament, 20 voor een papieren exemplaar. Elk blad telt 42 regels met een strakke en regelmatige druk en
weinig tekstfouten.
Maar toch komt er nog heel wat handwerk bij kijken. Het was namelijk in handschriften gebruikelijk om hoofdstuktitels en beginletters – initialen – in rood uit te voeren en er hier en daar nog een
versiering toe te voegen. Dat kan Gutenberg niet realiseren met zijn pers en dus heeft hij dat werk nog na het drukken moeten uitbesteden aan goede illuminatoren, wat inhoudt dat elke Gutenbergbijbel
toch weer verschilt van alle andere.
Kort na het voltooien van dit meesterwerk ontstaat er een meningsverschil met zakenpartner Fust. Want Gutenberg zou de tweede lening niet voor zijn Bijbel hebben gebruikt, maar voor andere
projecten en dat was niet overeengekomen. Fust laat het tot een proces komen en beëindigt de samenwerking. Hoewel Gutenberg kan doorwerken tot zijn dood in 1468 kan hij zich niet langer aan zulke
grote projecten wagen. Bovendien blijkt Fust samen met zijn meesterknecht Peter Schöffer zelf een drukkerij te zijn begonnen, waar zelfs boeken worden gedrukt met een technisch verder staand
procedé, waarbij in 1457 ook letters in rood en blauw gedrukt kunnen worden binnen een zwarte tekst en het handwerk vervalt.
Het fenomeen van de drukpers verspreidt zich snel over diverse Europese landen, zodat nog voor Gutenbergs overlijden er al gedrukt wordt in onder meer Straatsburg, Keulen, Augsburg, Basel en
Rome. Nadien verspreidt de boekdrukkunst zich razendsnel over Frankrijk, Polen, Spanje, Engeland en ook over wat vandaag Nederland en België is. Vijftiende-eeuwse boeken worden incunabelen
ofwel wiegedrukken genoemd.