Op 3 april 1797 wordt Barthélémy Charles Joseph geboren in Doornik als zoon van Barthélémy François Joseph Du Mortier en Marie-Jeanne Willaumez. Vader is rechter bij de handelsrechtbank en lid
van de Doornikse gemeenteraad. De familie behoort tot de oudste van de stad. Zoon Barthélémy Du Mortier volgt basisonderwijs aan het Van Casteelinstituut in zijn geboorteplaats en gaat voor zijn
middelbare opleiding naar Parijs. In de loop van die studiejaren ontwikkelt zich zijn belangstelling voor veldbloemen en gaat hij op zichzelf de botanica bestuderen. Terug in zijn geboortestad in 1813 zet
hij dat onderzoek verder en schrijft een Flora du royaume des Pays-Bas (Planten van het koninkrijk der Nederlanden) waarin hij een nieuwe classificatie van de plantenwereld voorstelt. Nadien verschijnt
zijn Observations sur les graminées de la flore belgique.
In 1816 trouwt Barthélémy met de één jaar oudere Philippine-Louise Rutteau en daaruit spruiten acht kinderen voort. Van 1816 tot 1821 houdt Du Mortier zich bezig met het verzamelen van talrijke
planten in Henegouwen en Vlaanderen. Hij bezoekt nabij Verviers de plantkundigen Lejeune en Michel, met wie hij zijn omzwervingen voortzet in de omgeving van de dalen van de Vesdre, van de
Amblève en de Beneden-Ourthe. Daarna richten zij zich naar de Limburgse Kempen en vervolgens naar het buitenland. Hun opzoekingen in Europa en in het binnenland lopen van 1821 tot 1825.
Tijdens de koudste maanden ontleedt Du Mortier de planten en bereid hij zijn publicaties voor. Hij bestudeert de grote auteurs en verzamelt een biblioteek die deels bewaard is gebleven in de Nationale
Plantentuin van België.
Rond 1820 publiceert Barthélémy zijn eerste Latijnse bijdrage tot de botanische wetenschap. Hij wil een compleet overzicht geven van de inheemse Belgische plantenwereld en ontwerpt al vroeg een
eigen systeem van classificatie, dat afwijkt van dat van Linaeus. Hij onderscheidt daarbij nieuwe soorten die hij onder meer naar Pierre Michel en Charles Van Hultem vernoemt.
Dat systeem gebruikt hij in zijn Florula Belgica, die in 1827 verschijnt en waarin hij voor het eerst een classificatie van de Belgische bloemen voorstelt. Hij is ook een van de eersten om de
vermenigvuldiging van planten via celdeling te bestuderen.
Ook in 1827 gaat Barthélémy naar Engeland om daar het herbarium van Lineaus te bezoeken en een botanische tocht te maken naar Schotland. Hij wordt tot lid van de Koninklijke Academie van
Wetenschappen en Schone Kunsten van Brussel benoemd op 2 mei 1829 en Du Mortier wordt dan reeds beschouwd als een van de grootste natuurkundigen van de Nederlanden. Naast botanica heeft
ook de dierkunde steeds zijn interesse gewekt, met name voor de ongewervelden..
Du Mortier engageert zich ook politiek. Onder het Hollandse bewind is hij lid van de Staten van Henegouwen en leider van de patriottische partij die het land opzet tegen koning Willem I van Oranje-
Nassau. Hij neemt de leiding van de revolutionaire beweging in Doornik. Hij neemt ook deel aan de gevechten en spaart daarbij de Hollandse officieren. Op 30 september 1832 verleent de Doornikse
burgerwacht hem het gouden sabel. In 1831 wordt hij parlementslid en dat zal hij tot zijn dood blijven. Op het einde van de jaren 1830 wijdt Du Mortier zich aan zijn activiteiten als kamerlid en aan het
samenstellen van historische en archeologische werken. Al in 1830 heeft hij een historische nota gepubliceerd over de manuscripten in de Doornikse bibliotheek – waarvan er velen verloren zijn gegaan
bij het Duitse bombardement van mei 1940.
Du Mortiers reputatie als botanicus is enorm, waardoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken hem benoemd tot zijn vertegenwoordiger bij de Brusselse botanische tuin, dan nog een particulier initiatief
van enkele aandeelhouders, die door de Belgische Staat tot 1837 worden gesteund.
In 1860 draagt de botanicus François Crépin de eerste druk van zijn meesterwerk La Flore de Belgique op aan Du Mortier, wat de uitstraling van Barthélémy op dat ogenblik illustreert.
In 1862 neemt Du Mortier deel aan de oprichting van de Société de botanique de Belgique en wordt meteen als voorzitter gevraagd, een functie die hij tot aan zijn dood bekleedt. Hij neemt deel aan alle
plantkundige activiteiten van de vereniging en correspondeert met de Belgische plantenkwekers en is zowel beschermheer als mentor van alle jonge botanici binnen deze vereniging. Hij publiceert ook
artikelen in de Bulletins van deze vereniging en redigeert in 1869 een Pomone Tournaisienne waarin alle soorten Belgisch fruit worden beschreven.
Wanneer Société royale d’horticulture de Belgique die de Brusselse botanische tuin exploiteert de laatste adem uitblaast, lanceert Barthélémy Du Mortier het idee van een echte Rijks botanische tuin in
de hoofdstad. Hij dringt er daarom bij het parlement op aan om het indrukwekkende herbarium en de collecties opgezette dieren van Carl Friedrich Philipp von Martius aan te kopen. Dat gebeurt effectief
in 1869, enkele maanden voordat de Brusselse botanici tuin failliet gaat en wordt verkocht door de aandeelhouders van de Société Royale d’Horticulture de Belgique. Als commissaris bij het
faillissement stemt Barthélémy Du Mortier een wet op 7 juni 1870, die de overheid toelaat om het terrein en de gebouwen van die vereniging aan te kopen om daarop een botanische tuin aan te leggen.
Du Mortier wil een botanische tuin creëren naar het voorbeeld van de Royal Kew Gardens in Engeland. In het nieuwe instituut van de Société de botanique de Belgique heerst voorzitter Barthélémy als
een ware dictator, die geen begrip heeft voor andermans ideeën of gevoelens. Dat veroorzaakt enorme spanningen en bedreigt de toekomst van de instelling. Maar dankzij politieke steun kan Du Mortier
zich handhaven totdat het Ministerie van Binnenlandse Zaken in 1875 besluit om het Museum voor Natuurlijke Geschiedenis en de Belgische botanische tuin samen te voegen en Edouard Dupont als
directeur van beide instellingen aanstelt, net de aartsvijand van Barthélémy, die zelf enkel de functie van wetenschappelijk directeur van de botanische tuin behoudt. Maar Dupont krijgt onenigheid met
het Ministerie van trekt zich in 1876 terug, waarna François Crépin tot nieuwe directeur wordt benoemd. En we kennen reeds diens grote bewondering voor Du Pont.
Zo heeft België in minder dan een jaar een wetenschappelijk instituut opgezet dat sterk lijkt op het Musée d’Histoire Naturelle van Parijs, toegespitst op de natuurwetenschap in het algemeen. De
enorme verzameling van het herbarium van Carl von Martius wordt de basis voor de beroemde Flora Brasiliensis die in 1906 gereed komt. En dankzij dat herbarium krijgen Alfred Cogniaux en Elie
Marchal, botanici verbonden aan de Belgische botanische tuin, de kans om samen te werken aan een groot internationaal wetenschappelijk project. Samen met de collectie van Galeotti, Nyst en
Claussen geeft dat herbarium de Belgische botanische tuin het basismateriaal om aanzien te vergaren en met oudere collega-instellingen te wedijveren.
Barthélémy De Mortier overlijdt op 9 juli 1878 in Doornik.