Hendrik, Henri, is de in Antwerpen op 3 december 1812 geboren zoon van Pierre Conscience, een scheepstimmerman uit Besançon die zich in 1807 in
Antwerpen vestigt om daar op de Napoleontische scheepswerven aan de kost te komen. Hij huwt er de ongeletterde vrome Kempische Cornelia Balieu.
Zij zorgt jarenlang voor de ziekelijke Hendrik en vertelt hem verhalen, goeddeels uit haar rijke fantasie. Vader Pierre interesseert zich amper voor
Vlaanderen en zou naar verluidt zijn zoon de deur gewezen hebben, als hij verneemt dat Hendrik Vlaamse literatuur bedrijft.
Henri Conscience start zijn beroepsleven als hulponderwijzer in 1828 en maakt in september 1830 de Belgische Omwenteling aan den lijve mee als
inwoner van het Sint-Andrieskwartier, dat vanuit de citadel wordt gebombardeerd door de Hollanders. Henri wil mee met de revolutionairen de wacht
optrekken, maar die sturen zo'n snotjong weg. Een maand later kan hij toch als vrijwilliger in dienst treden en hij zal dat zes jaar volhouden. Samen met
zijn vriend Jan de Laet begint hij poëzie in het Frans te schrijven. Dat wordt geen succes, daarom schakelen ze over op het Vlaams en wordt Henri
voorgoed Hendrik.
Hendrik gaat romans schrijven. Zijn twee eerste werkjes In 't wonderjaer en Phantasy krijgen nauwelijks weerklank. Maar in 1836 gebeurt er iets: op het
Brusselse Salon stelt de 23-jarige Antwerpenaar Nicaise De Keyser een schilderwerk van 5 m hoog en 6,20 m breed tentoon met als titel De Slag der
Gulden Sporen. Het gaat over een veldslag tussen een Frans ridderleger en een Vlaamse volksmilitie, waarover op dat moment vrijwel niemand nog
heeft gehoord, want het treffen vond plaats in 1302 net buiten de stadsmuren van Kortrijk en dat was nogal lang geleden. De Keyser haalde zijn inspiratie
uit een Frans werkje van een Gentse bibliothecaris, dat teruggaat op een in het Frans geschreven kroniek van Gilles Li Muisis, abt van de Doornikse Sint-
Maartensabdij, die zijn relaas baseerde op ooggetuigen, namelijk naar Doornik gevluchte Franse soldaten, die aan de slag hadden deelgenomen.
Het werk van De Keyser maakt een enorme indruk op al wie het aanschouwt, waaronder Hendrik Conscience. Die heeft meteen het onderwerp van zijn
derde boek: de Slag van 1302. Hij krijgt de feiten aangereikt door Joseph Octave Delpierre, archivaris van Brugge. Die heeft ook een suggestieve titel: De
Leeuw van Vlaanderen. Wanneer in 1838 het boek van de persen van de Antwerpse uitgever-drukker Laurens De Cort rolt, kent het aanvankelijk amper
succes met een oplage van 500 stuks, die niet eens uitverkocht raken, ondanks 430 voorintekeningen. Conscience, op dat moment klerk bij het
Antwerpse provinciebestuur, heeft echter de financiële steun van niemand minder dan koning Leopold I. Zelf moet Hendrik echter in 1839 een jaar als
tuiniersknecht gaan werken om het financieel te rooien. Intussen probeert historieschilder Gustaaf Wappers Conscience's boeken in de
gevangenisbibliotheken binnen te krijgen. Maar dat lukt niet, want de Kerk is niet meteen gewonnen voor de manier waarop Hendrik schrijft: nogal veel
geweld, niet steeds een goede afloop, bovendien tamelijk revolutionair.
Drie jaar lang lijdt Conscience aan een depressie, die hij in 1842 te boven komt en trouwt. Pastoor Visschers van de Sint-Andriesparochie raadt Hendrik
aan om zijn werk enigszins aan te passen aan de katholieke zienswijze en dat gebeurt. Conscience herschrijft hele passages, vooral de liefdesscènes en
de vloeken. Eenmaal enigszins salonfähig, gaat het een stuk beter met Hendriks literaire carrière. Hij speelt in op de hang naar een groot historisch
verleden bij de burgers van het zojuist geboren onafhankelijke België. Bovendien schrijft Hendrik in een taal die iedereen die kan lezen, ook begrijpt. Hij wordt een heuse volksschrijver en wanneer hij
later 'de man die zijn volk leerde lezen' wordt genoemd, is dat niet zo overdreven.
In 1849 komt Jacob van Artevelde van de persen, al wat minder flamboyant dan zijn Guldensporenstory. Daarnaast volgen moraliserende romans en verhalen zoals Wat ene moeder lijden kan (1844).
Weer zowat op het randje van een depressie vlucht Conscience weg uit de stad.
Daar op het platteland ontstaan de romans De Loteling (1850), Baes Gansendonk (1850) en anderen, waardoor vandaag menig Kempens dorp wel een stamkroeg of herberg kan tonen aan de toerist,
waar Conscience de inspiratie voor een boek heeft opgedaan. Zo is er in Zoersel 'Het Boshuisje', waar Hendrik het verhaal van de loteling verteld zou zijn.
In 1854 ontvangt Hendrik Conscience als eerste de Vijfjaarlijkse Belgische Staatsprijs voor Vlaamse letterkunde, die hem in 1869 nogmaals zal worden toegekend. In 1857 wordt hij aangesteld tot
arrondissementscommissaris te Kortrijk. Zo kan hij persoonlijk zien, hoe dat precies zat met dat slagveld van Groeninge. Maar hij is ondermeer belast met het organiseren van de loting voor de
legerdienst, een wat vreemde speling van het lot voor iemand die zeven jaar tevoren juist rond dat thema een van zijn bekendste romans heeft geschreven. Literair is de fut er nu wat uit, al blijft het alles
bijeen een verbazingwekkend oeuvre dat meer dan honderd boekdelen omvat. In 1881 wordt zelfs een grootse viering van de schrijver opgezet naar aanleiding van het verschijnen van zijn honderdste
boek.
Eind 1868 wordt Hendrik aangesteld als conservator van het Wiertzmuseum in de Brusselse randgemeente Elsene, een job die hem financieel behoorlijk wat opbrengt en weinig werk vergt. Hij kan zich
daardoor bijna voltijds aan de literatuur wijden, maar zoals gezegd, echte meesterwerken levert dat gemak niet meer op.
Nog net op tijd wordt in Antwerpen in 1883 zijn standbeeld op het naar hem genoemde plein onthuld al zal de schrijver daar zelf niet bij aanwezig zijn om gezondheidsredenen. Op 10 september 1883 is
Hendrik Conscience in Elsene overleden, maar hij ligt begraven op perk T van het Schoonselhof in Antwerpen. Op stadskosten zorgt beeldhouwer Frans Joris daar voor een groots monument, compleet
met die befaamde Vlaamse Leeuw.