“Dese putkevie werd gesmeed door Quinten Matsijs. De liefde maeckte van den smidt eenen schilder.” Zo staat het toch op de
Quinten Matsijsput op de Handschoenmarkt en dat slaat dan op het smeedijzeren bovenstuk, kort gezegd de putkevie. Wil je
het bijbehorende verhaal horen?
Kort na aankomst in Antwerpen rond 1491 ontmoet siersmid Quinten de dochter van een kunstschilder. Hij wordt verliefd, maar
haar vader vindt het beroep van smid te min om de hand van zijn dochter te krijgen. Dus wat doet Matsijs? Snel een cursus
schilderen volgen en wanneer haar vader van huis is, penseelt Quinten een vlieg op het blote achterwerk van een duivel op een
van diens schilderijen. Pa komt thuis, ziet de vlieg en probeert die weg te meppen. Als hij vaststelt dat het insect geschilderd is,
roept hij uit: “Wie dat heeft gedaan mag de hand van mijn dochter hebben!” En dan komt Quinten natuurlijk vanachter het gordijn
…
Ziekte brengt nieuw talent aan het licht
Inderdaad, de ergens tussen 4 april en 10 september 1466 in Leuven geboren Quinten begint aldaar zijn artistieke carrière als
kunstsmid. Als tweede zoon van smid Joost Matsijs en Catharina van Kincken hoeven we wellicht niet ver te zoeken naar waar
hij dat vak geleerd heeft. Maar waarom is hij dan later echt gaan schilderen? Naar verluidt is hij erg ziek geworden en heeft hij
daarbij zoveel aan kracht moeten inboeten, dat hij na herstel te zwak was om de zware smidsarbeid nog aan te kunnen. Hij gaat
dan decors maken voor wagenspelen en daarbij komt een nieuw talent aan de dag. Vermoedelijk heeft hij de knepen van dat vak
geleerd van Dirk Bouts, de bekendste schilder die er in de vijftiende eeuw rondloopt in Leuven en zelf zijn kennis heeft vergaard
in Brussel bij Rogier van der Weyden en in Brugge bij Hans Memlinck.
Vergeet maar dat fraaie putverhaal, want dat smeedwerk komt van een vierkante put op de nabije Grote Markt en Quinten heeft
bij zijn komst naar Antwerpen rond 1491 zich ver van smidsvuur gehouden, maar is in dat genoemde jaar als vrijmeester
opgenomen in het Antwerpse Sint-Lucasgilde van de schilders. Apostel Lucas is hun patroonheilige omdat hij ooit een portret van
Maria zou hebben geschilderd, weer zo’n mooi verhaal dus.
De verrassing van de bolle spiegel
Matsys wordt gezien als de eerste grote schilder van wat later de Antwerpse School wordt genoemd, een groep van 16de-
eeuwse schilders. Zijn bekendste schilderij is ‘De geldwisselaar en zijn vrouw’ uit 1514, waarvoor je nu naar het Parijse Louvre
moet gaan. Opmerkelijk detail op dat werk: een bol spiegeltje waarin je een raam ziet weerspiegeld met een man ervoor. Maar
Matsijs kreeg in Antwerpen ook de opdracht om de portretten te schilderen van humanist Desiderius Erasmus en Antwerps
stadssecretaris Peter Gillis. Als cadeautje voor hun vriend Thomas More, de Engelse geestelijke die tijdens zijn verblijf in
Antwerpen en Mechelen zijn beroemd geworden tweedelige boek Utopia heeft geschreven.
Matsys als sta-in-de-weg
Van zo’n beroemdheid als Matsys laten we in Antwerpen een standbeeld maken, door Jacques De Braeckeleer, op sokkel gezet
door Leonard en Henri Blomme. Het is op 14 augustus 1881 onthuld bij de ingang van ons Stadspark op de plek waar de
Quinten Matsijslei en de Rubenslei elkaar ontmoeten. Maar als er een nieuw vervoermiddel wordt uitgevonden, de auto, blijkt
Quinten daar een sta-in-de-weg en wordt Matsijs op reis gestuurd naar het (Antwerpse) Zuid. Sinds 27 april 1934 staat hij daar in
het plantsoen van de Baron Dhanislei met zicht op talloze auto’s in files, stille wraak. En bijna niemand ziet Quinten daar, want
van de lantaarns die hem in het Stadspark omringden is enkel het voetstuk meegekomen. Hij heeft wel zijn palet en schilderdoek
bij zich, plus nog een aambeeld en hamer, mocht hij toch nog eens zijn eerste stiel willen beoefenen.
Maar we zijn nog niet van hem af, ook zijn grafsteen kent zo zijn verhaal. Quinten Matsijs wordt in 1529 opgenomen in het Sint-
Rochusgasthuis, een allang verdwenen ziekenhuis aan de Antwerpse Sint-Rochusstraat, als slachtoffer van de Engelse
zweetziekte. Op drie dagen tijd overlijden daaraan 400 Antwerpenaren. Matsijs is een van hen en wordt in de kapel van dat
gasthuis begraven. Maar Quinten wordt zelfs dan nog niet met rust gelaten.
Reizende grafsteen
Rond 1625 krijgt Cornelis Van der Gheest, mecenas en kunstverzamelaar – waaronder enkele werken van Matsijs –
toestemming om Quintens grafsteen uit het gasthuis weg te nemen en die inmiddels verweerde steen te laten herkappen. Hij laat
er meteen een tekst op aanbrengen: “Sepvltvre van M(eester) Qvinten Matsys in Synen Tyt Grofsmidt & Daer Naer Famevs
Schilder Werd Sterf An. 1529”. Een overdadige mondvol, maar daar blijft het niet bij. Wanneer Matsijs 100 jaar dood is in 1629
mag Van der Gheest die steen van het stadsbestuur aanbrengen op de gevel van de kathedraal aan de Handschoenmarkt,
tussen de toren en het portaal. Ook de stoffelijke resten van Quinten wordt geen rust gegund, ze worden opgegraven en opnieuw
in de grond gestopt binnen in de kathedraal. Vandaag hoef je ze daar niet meer naar te zoeken, bij een latere restauratie zijn alle
botten en beenderen die ooit onder de kerkvloer lagen verwijderd.
Maar Quintens grafsteen reist wél verder, die wordt in 1818 van de kerkgevel gehaald om te verhuizen naar het Museum voor
Schone Kunsten, dat inmiddels geopend is in het oude minderbroedersklooster – nu kunstacademie. Daar krijgt de steen een
plaatsje naast een triptiek van Matsijs. Op de kathedraal wordt een replica aangebracht met daarrond een monumentaal kader,
waarin je een relifmedaillon van de kunstenaar ziet.
Grafsteen van 1600 m²
Matsijs’ grafsteen wordt op zijn beurt weer inspiratie voor het eigentijdse kunstwerk Dead Skull van Luc Tuymans, een mozaïek
van 40 bij 40 meter, opgebouwd uit 96.569 granietstenen in vier formaten en elf kleuren. Het ligt sinds de opening van het
Museum aan de Stroom op dinsdag 17 mei 2011 op het voorplein van dat MAS aan de Hanzestedenplaats in de wijk Antwerpen-
Eilandje.Doordat iedereen over dit grote mozaïek heen kan lopen, valt het veel mensen niet eens op dat ze op een kunstwerk
wandelen, rennen of spelen. Het formaat maakt het moeilijk om de afbeelding vanaf straatniveau te overzien. Staand op de
omgevende muren krijg je al enigszins een idee van deze doodskop, maar ga enkele verdiepingen hoger kijken door de ramen
van het MAS voor een beter overzicht, of klim tot aan het dakterras. Daar hoef je geen toegangskaartje voor te kopen.
Dead Skull is een vertaling in natuursteen van een reeds in 2002 gemaakt schilderij van Tuymans, maar voor dat olieverfwerk
van 114 bij 91 cm moet je vandaag naar de National Gallery in Washington. Werkelijk geen oceaan kan Matsijs
tegenhouden.Voor het MAS-mozaïek is er eerst een digitale afbeelding van Lucs schilderij gemaakt, waarbij alle nuances naar
een roosterwerk van 488 bij 488 pixels zijn vertaald. Daarna is met medewerking van Jan Van Haute het uiteindelijke ontwerp
voor dat mozaïek gemaakt.
Elsschots stamcafé
Wie het aandurfde om alle hierboven genoemde plekken zelf te gaan bekijken, heeft nu beslist enig uitrusten verdiend. En waar
zou dat beter kunnen dan in Den Quinten Matsijs? Voor dit ruim 450 jaar oude monument moet je naar Moriaanstraat 17, een
smal straatje nabij het Hendrik Conscienceplein. Het pand is gebouwd in 1565 en is sindsdien steeds een herberg geweest.
Eerst onder de naam ’t Gulick, omdat talrijke gasten afkomstig waren uit het graafschap Gulick nabij Luxemburg. Zij kwamen als
kooplui naar Antwerpen. Destijds had dit huis twee ruimten: het gastendeel en de paardenstal. Die dagen zijn voltooid verleden
tijd, maar binnen zie je enkele middeleeuwse schilderijen, een 250 jaar oud tonspel, een pijpenrek uit vervlogen dagen, een rijke
collectie bierpullen en een piano die lange verhalen zou kunnen vertellen. In de ramen kunstig gekleurd glas-in-lood.
De Quinten Matsijs was ooit het stamcafé van Vlaamse schrijvers als Willem Elsschot, Paul Van Ostaijen en de Nederlander
Werumeus Buning. En Ward Ruyslinck van een latere generatie, waarvan de boeken tot verplichte lectuur voor middelbare
scholieren behoorden. Hopelijk heb je ons verhaal niet zo ervaren.